Wim van de Grind - Natuurlijke intelligentie

van de Grind - Natuurlijke intelligentie: over denken, intelligentie en bewustzijn van mensen en andere dieren (2007)









pag. 186: 
"Honderden jaren heeft men erover gediscussieerd of licht nu een trillingsverschijnsel is (de theorie van Huygens) of een deeltjesverschijnsel(de theorie van Newton). Bohr stelde echter een theorie op, die nu algemeen geaccepteerd is en die zegt dat licht een complementair karakter heeft. Soms doet licht zich als deeltjesstroom voor, soms als trillingsverschijnsel, maar nooit tegelijkertijd. Het ene aspect kan men niet tot het andere reduceren, integendeel ze sluiten elkaar uit. Er is één theorie, die beide verschijningsvormen perfect beschrijft en voorspelt, maar de verschijningsvormen zijn toch niet tot elkaar te reduceren. Waarom zou zoiets niet ook voor mentale verschijnselen kunnen gelden? Dan zouden we ons één theorie kunnen voorstellen, die mentale èn neurofysiologische verschijnselen perfect beschrijft, zonder dat ze tot elkaar te reduceren zijn. Zo’n complementariteitstheorie van het al dan niet bewuste denken zou noch door fysici noch door psychologen geclaimd kunnen worden als uniek tot hun vakgebied behorend."

pag, 237
"Bewustzijn is geen tastbare stof en heeft dus geen direct dateerbare sporen van zijn
evolutie in de aardlagen achtergelaten. Bewustzijn is een eigenschap van (sommige!) hersenprocessen. We kunnen het alleen beter leren begrijpen door onderzoek te doen aan hersenen en gedrag bij nu levende diersoorten, inclusief de mens. Voor de bioloog is de mens natuurlijk gewoon een diersoort, maar één met een specialisatie die bijna zo eigenaardig is als de echolocatie van de vleermuis, namelijk de taal. Geëvolueerde aspecten van gedrag die we ook bij andere diersoorten verwachten, zoals intelligentie, cognitie, emotie, bewustzijn, mogen niet a priori aan de menselijke specialisatie ‘taal’ worden opgehangen. Zo’n startpostulaat gaat namelijk uit van iets wat eerst nog bewezen of gefalsifieerd moet worden. De nulhypothese in de biologie is dat van ieder verschijnsel of iedere specialisatie de beginontwikkeling bij een reeks voorlopers terug te vinden is. Dat moet bij bewustzijn ook zo zijn. Het zou natuurlijk kunnen zijn dat bewustzijn door de ontwikkeling van onze menselijke taal en sociale structuren een explosieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. In dat geval zou de mens niet alleen de meest bewuste soort van alle diersoorten zijn, maar het bewustzijn van andere dieren zou vergeleken bij dat van de mens wellicht volkomen verwaarloosbaar zijn. We hoeven dan alleen rudimenten van dit bewustzijn te verwachten bij directe voorlopers van de mens. Echter, waarom zou de vleermuis niet even goed aanspraak op bewustzijn kunnen maken? Die praat ook tegen zijn omgeving en krijgt zeer complexe antwoorden (mug naast boom bij water, collega-vleermuis is al op weg en dichterbij, enzovoorts). Waarom zouden olifanthersenen of walvishersenen, die veel groter zijn dan de onze en wellicht superieur qua geheugenfuncties, geen bewustzijn ontwikkeld hebben? Kortom, wat is er nu zo ‘talig’ aan bewustzijn? Is visuele attentie niet ook een vorm van bewustzijn en welke redenen zouden we hebben die vorm van bewustzijn aan een kat, uil of bever te ontzeggen? Het is in laatste instantie een empirische kwestie hoe dit alles precies zit. Uit onderzoek wat we nog zullen bespreken, blijkt dat bewustzijn bij de mens waarschijnlijk redelijk goed localiseerbaar is en dus geen globale eigenschap van de hele hersenen. Daarmee is de mogelijkheid gegeven na te gaan, waarin hersendelen waarvan de activiteit tot bewuste ervaringen aanleiding geeft, verschillen van de rest. Daarna kan men onderzoeken of die structuren, processen of eigenschappen van de hersenen ook bij andere dieren voorkomen. Opgemerkt moet worden dat het bewustzijn bij mensen niet exclusief met de taalcortex te maken lijkt te hebben. Diepe afasie leidt niet tot verlaagd bewustzijn.

We gaan niet uit van het vooroordeel dat bewustzijn onlosmakelijk verbonden is met een specialisatie van de mens, maar staan in principe open voor zo’n bevinding, mits die volgt uit serieus natuurwetenschappelijk onderzoek. In elk geval moet de aanzet van het onderzoek soortneutraal zijn. We streven naar verheldering van de argumentatie en bouwen hierbij op de rotsbodem van de moderne biologie, de evolutietheorie. Hierop baseer ik het eerste algemene uitgangspunt over bewuste hersenprocessen. 




Bewuste processen moeten overlevingswaarde hebben (gehad), of ze moeten neutrale bijverschijnselen zijn van processen met overlevingswaarde."


Het was de Amerikaan William James psycholoog die in een artikel met de titel Are we automata? in 1879 wees op het volgende probleem: "als bewustzijn geen invloed op gedrag heeft, kan het ook geen rol spelen in de overlevingskansen van dieren. Maar waarom en hoe zou het dan geëvolueerd zijn? Op zich is dit geen doorslaggevende tegenwerping, want een neutraal epifenomeen kan wel degelijk evolueren als het een bijverschijnsel is van een proces dat wèl aan de overlevingswaarde bijdraagt. Maar, William James’ redenatie vervolgde met het voorbeeld van een kind dat zijn hand aan een kachel brandt. Eerst wordt de hand reflexmatig teruggetrokken, nog vóór het pijn doet. De pijn speelt dus geen rol in het directe reflexmatige en effectieve handelen. Vervolgens echter komt de pijn die ervoor zorgt dat het kind zich die situatie inprent en het gedrag, dat tot het branden van de hand leidde, in de toekomst zal trachten te voorkomen. De bewuste ervaring leidt dus tot leren wat goed en wat slecht voor je is en tot beter plannen van toekomstig gedrag. Daarmee heeft het invloed op toekomstig gedrag. Bovendien leidt pijn ertoe dat je gedrag wat al gaande is, stopt en je aandacht naar de pijn en zijn oorzaken verplaatst. Nu kan men wel tegenwerpen dat het geven van een interrupt voor lopend gedrag en leren in principe net zo goed zonder het bewuste aspect van de pijn zou kunnen, maar bij de mens is dat in elk geval niet zo. Als je pijn niet bewust opmerkt, draagt hij er niet toe bij dat je de situatie waaruit hij voortkwam, voortaan vermijdt... Zo kwam William James tot de dwingende conclusie dat bewustzijn geëvolueerd moet zijn omdat het voordelen heeft door de invloed ervan op leren, dat wil zeggen op toekomstig gedrag. Het is dus geen epifenomeen. Dit leidt tot een specifiekere vorm van het eerder geformuleerde algemene uitgangspunt:
Mentale verschijnselen, inclusief bewustzijn, moeten overlevingswaarde hebben of gehad hebben en zodoende geselecteerd en dus geëvolueerd zijn.


Omdat we de hersenen verantwoordelijk stellen voor mentale processen volgt ten tweede:

Hersenprocessen en mentale processen zijn verschillende aspecten van eenzelfde biologisch proces.


Voor veel denkers betekent dit automatisch dat je de keuze hebt uit mentalisme of fysicalisme. Òf alles is geest: de wereld inclusief hersenprocessen is een illusie van de geest. Òf alles is fysica en mentale processen moeten tot fysische processen worden gereduceerd. Mentalisme sluit zeker niet aan bij de experimentele biologie. Het zou immers vreemd zijn als evolutie leidt van macromoleculen via ééncelligen en eenvoudige multicellulaire dieren tot dieren met een zenuwstelsel en tot complexe zoogdieren – en dan vervolgens een illusie blijkt te zijn van het denken van sommige van die zoogdieren. Kortom, de bioloog kan niet voor mentalisme kiezen. Toch betekent dat niet automatisch (eliminatie- of reductionistisch) fysicalisme, want er is een minder bekende derde optie. Hersenprocessen en mentale processen kunnen complementaire aspecten zijn van één en hetzelfde proces, zoals ook het deeltjeskarakter en golfkarakter van lichtquanta complementair zijn. In de fysica is het heel gewoon als men bepaalde verschijnselen niet zomaar tot andere kan herleiden, kan reduceren. Er is honderden jaren gediscussieerd over de vraag of Newton nu gelijk had dat licht uit deeltjes bestaat, dan wel Huygens die stelde dat licht een golfkarakter heeft. Niels Bohr was de kampioen van de complementariteitstheorie die beide modellen verenigt. Die theorie stelt dat beide standpunten correct zijn, maar nooit tegelijk. Ze blijken inderdaad beide te volgen uit dezelfde kwantumtheorie, die noch deeltjes reduceert tot golven, noch golven tot deeltjes. Zo’n zestig jaar terug postuleerde Bohrin een voordracht in het Deens dat dit ook zou gelden voor mentale processen en hersenprocessen. Er is weliswaar sprake van één en hetzelfde proces, maar soms is de mentale beschrijving correct, soms de beschrijving in termen van hersenprocessen. Zoals de kwantummechanica zowel het golfkarakter als het deeltjeskarakter van fotonen beschrijft, zou men naar analogie een theorie kunnen verwachten die zowel de hersenprocessen als de mentale processen beschrijft, zonder de ene tot de andere te reduceren of ze identiek te kunnen verklaren. De hypothese van Bohr luidt als volgt:

“Neuronale processen en mentale processen zijn complementair op een wijze analoog aan die waarop deeltjes- en golfkarakter in de fysica complementair zijn. Het is dus nodig te zoeken naar een theorie die beide aspecten beschrijft, zonder het ene tot het andere te reduceren.”
Bohr poneerde dus niet dat er nieuwe fysische verschijnselen of theorieën nodig zouden zijn om de relatie hersenen-geest te begrijpen, zoals kwantumzwaartekracht (Penrose) of een theorie van alles. Hij zag zijn redenatie als een analogieredenatie en de studie van neuronale en mentale processen als het legitieme onderwerp van andere vakgebieden dan de natuurkunde. Moderne ‘bewustzijnsfysici’ (een term van Calvin), zoals Penrose, vertalen een mogelijk vergelijkbare fysische intuïtie vaak op minder bescheiden wijze door ervan uit te gaan dat de natuurkunde wel even een bewustzijnsdeeltje of -golf zal vinden, of een theorie die zoiets beschrijft"

pag. 180
"Het onder biologen vrij algemeen verbreide idee dat cognitie, emotie en bewustzijn fylogenetisch gradueel ontwikkeld zijn, noem ik kortheidshalve gradualisme.... Men moet het gradualisme natuurlijk niet antropomorf opvatten en menen dat van alle leuke eigenschappen automatisch bij mensen de hoogste trap van ontwikkeling, de grootste perfectie is bereikt. Het zou kunnen zijn dat emoties in andere afstammingslijnen tot verdere ontwikkeling gekomen zijn dan bij ons, dat (om maar iets te noemen) bruinvissen hogere ethische standaarden, walvissen betere geheugens, bevers beter beelddenken, ratten een intenser ik-gevoel hebben. We weten dat niet en het is onderwerp van biologisch onderzoek. Het gradualisme houdt zich gewoon aan de evolutietheorie vast en gaat niet uit van het idee dat de mens het ultieme eindpunt van de evolutie is, een unicum onder de dieren. Dat betekent niet dat de mens geen unieke eigenschappen heeft (zoals onze taal, handen, cultuur), maar dat ook andere dieren unieke eigenschappen hebben en dat die eigenschappen tot stand gekomen zijn door adaptatie, door zelforganiserende interactie tussen organisme en habitat..
Gradualisme houdt in dat er onbevangen biologisch onderzoek nodig is naar de evolutie van allerlei aspecten van cognitie, emotie, bewustzijn en zelfbewustzijn in alle afstammingslijnen. Wie cognitie, emotie en bewustzijn wil begrijpen, moet zich niet tot de mens beperken, zoals de meeste theologen, filosofen, psychologen, linguïsten en medici doen."